
Het verhaal van de Pelsendijk en Rolaf
Het begon op die donkere zondagochtend, 1 februari. Rond vijf uur hoorde ik het onmiskenbare geluid van een claxon, lang en aanhoudend. Ik wist meteen dat het foute boel was. “Er is iets niet goed, Marie,” zei ik terwijl ik opstond. Ik keek naar buiten en mijn adem stokte. Het water stond al tegen de gevel van ons huis. Bijna een meter hoog.
“Kom, kinderen!” riep ik. Marie en ik probeerden zo snel mogelijk alles bij elkaar te pakken. “We moeten naar de dijk!” Maar toen ik naar buiten stapte, voelde ik hoe het ijskoude water al tot mijn borst reikte. Het was onmogelijk. Terug naar binnen. “We gaan naar boven,” zei ik, en we sjorden de kinderen mee de trap op.
Een halfuur later, rond half zes, hoorden we een afschuwelijk gekraak. De muur van het huis van onze buren stortte in. We hoorden het geschreeuw van de buurman, zijn vrouw, en hun kind. Toen werd het onheilspellend stil. Ik keek naar Marie, en haar gezicht sprak boekdelen. Dit ging niet goed aflopen.
Rond elf uur zagen we mensen lopen op de Pelsendijk. Wij zaten vast. Ons huis stond ver beneden, zeker twintig meter van de dijk vandaan. Het water reikte al bijna tot aan onze dakgoot. We moesten een uitweg vinden. “Ik ga iets maken,” zei ik vastberaden. Met een trap en de zijkanten van het kinderledikantje maakte ik een vlot. Er was geen andere keuze.
De storm tierde om ons heen, en rond half zeven sloeg een deel van het dak los. Het was alsof we opeens buiten zaten. “We moeten het dak op,” zei ik tegen Marie, terwijl ik de kinderen vasthield. Het was ijskoud. We klommen naar boven, trillend van angst en kou. Drie kwartier later stortte het dak in. “Gooi de dakpannen van het vlot af!” riep ik nog net op tijd. Door die ingreep bleven we drijven. Maar de familie Van Geel naast ons had minder geluk.
“Hoor je ze roepen…,” fluisterde Marie met tranen in haar ogen. Ik keek machteloos toe. Hun huis stortte in. Daarna werd het stil. Ik keek naar mijn kinderen en een golf van paniek sloeg door me heen. “We moeten hier weg.”
We dreven langzaam naar de binnendijk, maar het vlot zakte steeds verder in het water weg. Onze kleren waren doorweekt en de ijzige kou sneed door ons heen. Bij de dijk aangekomen probeerden we van aangespoeld hout en een paar vaten een schuilplek te maken. Maar het was niet genoeg. Binnen vijftien minuten gebeurde het ondenkbare. Onze drie kinderen, mijn alles, stierven in onze armen. Onderkoeling. “Nee… Nee!” schreeuwde Marie, maar er was niets meer wat we konden doen. We vonden aardappelkistjes en legden ze daarin, mijn hart brak bij elke beweging.
Die nacht, met pijn in mijn borst, liepen we de dijk af richting de Kladde. Stil en verdoofd. Later bleek dat we de enige getuigen waren van het drama aan de Pelsendijk. Drieëntwintig mensen verloren hier aan de Pelsendijk het leven. Een gezin van vier verloor het leven op de Rolaf.
De storm mag zijn gaan liggen, maar in ons woedt hij voort. Altijd.
Dit verhaal is gebaseerd op herinneringen en dient als weergave van de gebeurtenissen, waarbij de exacte details en citaten afwijken van de oorspronkelijke situatie.
